Het miezert als ik in mijn “zondagse” sportkleding, bestaande uit mijn nieuwe blauwe shirt met korte mouwen en een korte broek, het hotel uitloop. Vandaag is de dag. Vandaag ga ik in Edinburgh de halve marathon lopen. We zijn met een groep recreatieve hardlopers naar Schotland vetrokken en knopen er gelijk een leuke vakantie bij aan.

Sommige van hen gaan voor de hele marathon, de meeste voor de halve. Ik ga voor de halve en heb besloten hem alleen te lopen. Waarom? Ik ben een slow starter en wil me door niemand op laten jagen.

Ik ben nerveus. 21,1 km hardlopen is eigenlijk te ver voor me. Ik ben geen snelle loper en dan doe je er al gauw bijna 3 uur over. ‘Hoezo te ver?’, hoor ik een stemmetje in mij tegen mijn andere ik zeggen. ‘Je hebt er ontzettend goed voor getraind hoor! Je kan het’. Ja, dat klopt denk ik zonder al te veel overtuiging.

Ik zoek een rustig plekje achter in de startvakken en onder de bomen en soms schuilend in een bushokje wacht ik tot de tijd daar is. De “waarom-vraag” komt diverse malen in mijn hoofd op. Maar nu weet ik even geen antwoorden. Als ik straks gefinished ben wel.

In de verte hoor ik het startschot. Met de meute mee begeef ik me op het parcours. De eerste kilometers vallen me zwaar. Het voelt als stroop. De huizen langs de weg zijn grijs. Na vier kilometer vals plat en een straf windje tegen denk ik er aan om te stoppen. ‘Ben jij gek!’, begint de ene ik tegen de andere. Ik heb de tijd en nog een heleboel kilometers voor de boeg dus neem de tijd voor een dialoog met mezelf en ga een stukje wandelen. Het hoort immers bij een hardloopwedstrijd.

Voor mij wandelen er al een heleboel mensen. Zouden ze het allemaal moeilijk hebben? Alleen hun sportkleding is al de moeite waard om naar te kijken. Van hypermoderne strakke kleding tot ma Flodders in sporttenue. Nog 17,1 km te gaan. Mijn eigen ik overtuigt mij dus ik begin weer te lopen.

Maar een groepje vrouwen met een man trekt mijn aandacht. De dames rennen 1 minuut en wandelen dan in een behoorlijk tempo nog 1 minuut. Een van de vrouwen geeft het tempo aan. Dit herhalen ze iedere keer. De man van middelbare leeftijd met een welvaartsbuikje kan het tempo niet bijhouden en raakt steeds verder verwijderd van zijn groepje. Zouden ze familie zijn? Ze wachten niet op hem.

Ik kom steeds dichter bij hem. De wat gezette man heeft een cap op. Ik trek mijn stoute schoenen aan en begroet hem. Zo te horen is hij een Amerikaan. ‘Mag ik samen met jou lopen? Het valt mij zwaar’, zeg ik in mijn beste Engels. ‘Het valt mij ook zwaar’, zegt de man. ‘Vroeger liep ik marathons, maar ik heb vandaag niet mijn dag’. Met een uitnodigend gebaar geeft hij aan dat het goed is dat we samen lopen. ‘Ik heet Bob en kom uit Oklahoma’. ‘Ik heet Willy en kom uit Nederland’.

Zwijgend lopen we een tijdje verder. Als we op adem zijn en het juiste tempo te pakken hebben gaan we praten. Over van alles en nog wat. De kilometers kruipen voorbij. Bob vertelt dat zijn vrouw en 3 dochters al uit het zicht zijn. Mijn groepje hardlopers waar ik bij hoor ook. Ik ben de langzaamste van de groep. So what?

De regen is verdwenen en het zonnetje schijnt. Net zo als mijn eigenwaarde. Ik kan het! Ik ga dit lopen vandaag! We zijn nu over de helft. Als ik af kan tellen in een wedstrijd dan is er voor mij altijd zicht op de finish. Het glas is niet meer half leeg maar weer half vol. In het parcours zit een lus. Bob en ik zijn op de heenweg van deze lus. De anderen die wij kennen op de terugweg. Ik zie er een paar van mijn clubje naar mij kijken, maar ik zwaai met een blik alsof ik met 4 vingers in de neus loop. Ik loop met Bob! En iedereen mag het zien. En dan zie ik Richard. Mijn Richard. Hij lacht breeduit naar mij en komt naar me toe.

‘Dit is Bob’, zeg ik. En Bob zegt ‘nice to meet you’. In een paar woorden vertel ik Richard dat wij samen lopen en dat het zo goed gaat. Zijn bezorgdheid om mij of het wel goed zal gaan heeft plaatsgemaakt voor een geruststellende blik. Hij vervolgt zijn ½ marathon. Dit gesprekje kost hem zijn p.r. voor de wedstrijd, maar dit is het hem waard. Richard loopt verder alsof het hem geen enkele inspanning kost. Zo verdwijnt hij weer uit mijn zicht, maar niet uit mijn gedachte. Ik weet dat hij er weer voor mij is bij de finish.

Op dezelfde manier maak ik kennis met Bob’s hartelijke vrouw en zijn 3 vriendelijke dochters. Het zweet gutst over Bob zijn voorhoofd. De laatste kilometers vallen Bob zwaar, maar wij gaan samen over de finish. Tenminste, dat hebben we onderweg afgesproken. Mijn eigen ik en ik overtuigen hem met vereende kracht om door te gaan. ‘Je kunt het Bob, we zijn er bijna. Ik hoor de muziek al die ons de laatste honderd meters vleugels zullen geven’. Uitzinnig van blijdschap lopen we samen over de neergelegde mat. We finishen, arm in arm. Als een jonge god en godin. De medaille nemen we in ontvangst alsof het olympisch goud is. Bij de tijd die voor ons geklokt is hebben we maar even een oogje dichtgeknepen. Wat een prestatie hebben we neergezet!

Ik bedank Bob: “Bedankt voor de vriendschap van bijna drie uur.”

© Willy van Sermondt